“Zorg dat Penny om tien uur binnen is, als ze buiten is op het moment dat het vuurwerk losbarst rent ze misschien uit angst weg”. Dat was het verzoek van haar baasje, maar de lokale jongeren vonden zeven uur een geschikter tijdstip. Misschien voor de hand liggend, met het oog op het van kracht zijnde vuurwerkverbod aan het einde van 2020. Je steekt het af wanneer je in de gelegenheid bent.
Alleen: waar was Penny op dat moment? Onmiddellijk begon ik haar te zoeken op haar gewoonlijke plekjes. Het kleine mandje in de badkamer naast de verwarming was leeg. Ze lag ook niet op het grote bed, achter het hoofdkussen verscholen, noch in de studeerkamer op de bureaustoel. Dus trok ik mijn schoenen aan en draaide een sjaal om mijn hals tegen de ergste kou om haar buiten te gaan zoeken. De tuin baadde in licht dankzij de buitenverlichting. Zo kon ik in ieder geval in één oogopslag zien dat Penny hier niet was. De brandgang achter de tuin was een ander verhaal. Hier was geen verlichting en het was er aardedonker. Met behulp van het lampje op mijn mobiel kon ik om me heen kijken om haar zoeken. Ik riep haar naam een paar keer. Er was niets of niemand te zien, ook geen kat. Een blok verderop klonken harde knallen. Waar kon Penny zijn?

Ik moest denken aan de kat van een vriendin, die in de straat heel geliefd bleek te zijn toen zijn baasje zich bij de buurt-appgroep aansloot. “Het leukste katertje ooit,” zo bleek hij onder meer bekend te staan. Alleen was Penny niet zo’n amicaal type. Ze was weliswaar vriendelijk, maar ook gereserveerd. Al helemaal geen schootkat, dus ik kon me niet voorstellen dat zij bij de buren binnen zat.
Ongerust ging ik terug naar binnen, het huis in. Ik nam me voor het los te laten. Penny zou zelf wel terugkomen als het rustig bleef, of als ze honger kreeg, zo hoopte ik. Als ik in de keuken bezig was, kwam zij me meestal gezelschap houden omdat ze wist dat ze dan meestal een lekkernij kreeg. Om dat te bewerkstelligen, cirkelde ze om mijn voeten heen om ze innig kopjes te geven…
In de hoop dat ze thuis zou komen, nam ik de taak op me het aanrecht schoon te maken. Maar ze kwam niet en het onbestemde gevoel in mijn buik bleef. In de tuin geen enkele beweging. Ik moest iets doen, dus ik trok mijn schoenen weer aan en deed mijn sjaal weer om.
Nog steeds niets of niemand in de brandgang achter het huizenblok, geen enkele beweging, toch liep ik een aantal keer op en neer, met mijn lampje alle kanten op schijnend. En plots zag ik haar! Ze zat op een muurtje, verscholen tussen de takken. Ze keek angstig. Ik sprak op geruststellende toon tegen haar; ze bleef zitten alsof ze een standbeeld was. Tijd om tot actie over te gaan, in de verte ging het geknal onverminderd door. Behoedzaam pakte ik haar beet en hield haar tegen mij aan. Tot mijn verbazing en opluchting gaf ze geen sjoege , terwijl ik had verwacht dat ze me zou krabben. In plaats daarvan liet ze zich gewillig meedragen. Als ze in paniek weggevlucht zou zijn, waren we nog verder van huis geweest! Ik hield haar veiig tegen mijn borst terwijl ik op geruststellende toon tegen haar sprak. Eenmaal binnen vluchtte ze het halletje voor het toilet in, waarschijnlijk vanwege de afwezigheid van ramen. Ik voelde een diep medelijden voor haar, ze was overduidelijk doodsbang: ze liep niet, maar kroop, haar lijfje zo dicht mogelijk bij de vloer. Ik barricadeerde voor alle zekerheid haar kattenluik om me ervan te vergewissen dat ze niet meer naar buiten kon.
Een uur later zat zij nog op hetzelfde plekje. Later op de avond was ze echter weer verdwenen! Ik moest goed zoeken voor ik haar vond; verscholen achter de printertafel in de studeerkamer. Daarna liet ik haar verder met rust. Ze zocht ook geen aanspraak.
Als ik ’s nachts opsta om water te drinken, kom ik haar gelukkig tegen. De rust is dan inmiddels wedergekeerd in de stad.