Het valt niet altijd mee een onderhouden kat te zijn, zeker in een wereld waar veel soortgenoten op straat leven en hun kostje zelf bij elkaar moeten scharrelen. Zelfs als zij driemaal daags een maaltijd mogen ontvangen van een welwillende huizenbezitter! Vaak heb ik mij afgevraagd of de ‘huiskatten’ als minder worden aangezien door hun buitenlevende broeders en zusters. De manier waarop mijn protegeetjes zich een weg naar buiten baanden, manmoedig tussen de miauwende hongerlappen doorlopend; het was te grappig om te zien hoe ze daar allemaal verschillend op reageren!
ÇıtÇıt deed het gewoon! Weliswaar geïrriteerd mauwend, en onderweg her en der een corrigerende tik uitdelend aan overmoedige, brutale jongelingen; doelbewust vervolgde hij zijn pad. Kitty, met haar talent onzichtbaar te zijn, deed het in feite ook zo, minus het commentaar en de klappen. Hitler is een grote jongen, hij gaat zijn eigen gang en de eerste kat die een poot naar hem durft uit te steken moet ik nog tegenkomen! Tonguç begon er meestal niet eens aan. Als zij een blik richting achterdeur wierp en daar iets wat maar enigszins op een andere kat leek ontwaarde, hoefde het voor haar niet meer. Dan liep zij naar de voordeur, om daar net zo lang te wachten tot ik haar via die weg naar buiten liet! Jerry was voorzichtig. Hij koos zijn moment, bijvoorbeeld als de tuinkatten net zaten te eten. Dan huppelde hij opgewekt langs ze, hoewel nooit zonder naar ze te miauwen. “Dat het maar mag smaken, vrienden!” vermoed ik dat hij ze blijmoedig toeriep.

Yeter was een heel ander verhaal. Bij de eerste ontmoeting, drie jaar eerder, kwam zij ook graag in de tuin. Dat hield in haar geval in, dat ze thuiskwam om te eten en te slapen en verder altijd buiten was. Dat was nu anders; ze was nagenoeg altijd binnen. Volgens haar baasje omdat ze bang was voor Lily, een van de kittens van een jaar eerder. Inmiddels uitgegroeid tot een stevige jongedame, grappig en brutaal. De enige die er elke dag wel een keertje in slaagde de keuken in te glippen en uit het bakje van de huiskatten te snoepen. En als zij de kans kreeg: nieuwsgierig een rondje door het huis te lopen om te kijken wat daar allemaal te zien was!

Maar tegen de arme Yeter was zij helemaal niet zo lief. Die wist uit nervositeit niet zo goed hoe ze zich onzichtbaar moest maken bij het betreden van de tuin. Ze durfde sowieso alleen maar als er geen andere katten op het hoger gelegen terras waren. Maar terwijl zij haar weg vervolgde, moest ze om een of andere reden toch de aandacht naar zich toe trekken door zachtjes te miauwen. “Sla mij alsjeblieft niet, ik ben een lief poesje,” zou ze zomaar gezegd kunnen hebben. En voor ze wist wat haar overkwam: daar was Lily, en weg was Yeter. Ze liet zich letterlijk wegjagen en gelukkig was zij snel: in een zucht naar de bodem van de tuin, de boom in en de muur over, naar een ander territorium. Later was het geen eenvoudige taak haar weer naar binnen te lokken. Bij de buren was het veilig want rustig, maar de eigen tuin was drukbevolkt met katten die op hun maaltje wachten. Yeter beetpakken en mee naar binnen dragen was geen optie vanwege haar angstige persoonlijkheid. Het zou haar alleen maar banger gemaakt hebben. Het was een simpele kwestie van het poezenvolk afleiden op de meest geschikte manier: met eten. En zo de gelegenheid te creëren voor de verlegen dame om weer veilig terug naar huis te keren.